Signaallicht
Belangrijke veiligheidsinstructie
De volgende technische informatie en praktische tips zijn door HELLA ontwikkeld om autogarages bij hun werkzaamheden professioneel te ondersteunen. De op deze website beschikbare informatie mag alleen worden gebruikt door vakmensen die in de desbetreffende materie zijn opgeleid.
Buitenlampen – vooraan, aan de zijkant of achteraan het voertuig aangebracht – geven weggebruikers informatie met hun signalen en zijn daarom van groot belang voor de verkeersveiligheid.
Een conventionele signaallamp voor personenauto's bestaat in principe uit drie bouwgroepen: de lamphouder, de behuizing en het lampglas.
Om aan de lichttechnische eisen te voldoen, moet het licht van de lichtbronnen worden opgevangen en gericht, afgebogen en verdeeld worden. Hiervoor worden verschillende optische elementen gebruikt.
Alle functies in een achterlicht werken slechts op één niveau, of het nu overdag, 's nachts of op een heldere of nevelachtige morgen is. De enige aanwezige mogelijkheid voor de aanspassing aan slecht weer is het mistachterlicht. Deze wordt echter vaak verkeerd gebruikt, wat tot irritaties leidt. Extra informatie over een lichte of een volledige remming wordt bijvoorbeeld niet gegeven.
ASIGNIS® kan het licht van de afzonderlijke signalen van een achterlicht (rem, knipperlicht, etc.) aan de actuele situatie aanpassen. Afhankelijk van de weer- en zichtomstandigheden kan er gevarieerd worden met de lichtintensiteit van de signalen (bijv. feller overdag en donkerder 's nachts of bij het remsignaal).
Om te remsignalen duidelijk van elkaar te onderscheiden kunnen gerealiseerd door een groter signaaloppervlak, een verhoging van de helderheid of de toevoeging van een verhoogde knipperfrequentie. Afhankelijk van de vertraging wordt het remlicht in drie stappen geactiveerd: hoe krachtiger wordt geremd, des te meer LED's er oplichten. Bij voluit remmen zorgt een knipperend deelveld van het rode remlicht voor een extra waarschuwingssignaal.
Bij veel voertuigen worden de verlichtinsmiddelen met een pulsbreedtemodulatie (PWM) aangestuurd. Dit heeft meerdere voordelen voor de voertuigverlichting. Enerzijds kunnen voor verschillende functies dezelfde gloeilampen worden gebruikt. Bovendien wordt de levensduur van de gloeilampen verlengd.
Ook bij de achterlichten van de Golf V treft men een PWM aan. Door de PWM is het mogelijk om een 21 W-gloeilampel zowel voor het rem- als voor het achterlicht te gebruiken. De pulsbreedte wordt zodanig gemoduleerd dat de 21 W-gloeilamp bij benadering dezelfde lichtstroom als een 5 W-gloeilamp heeft. Als de rem nu wordt bediend, is de inschakeltijd zo lang dat bij het remlicht 13,5 V aanwezig is en dat de 21 W-gloeilamp de volledige lichtstroom (zie afb.) afgeeft. Als de rem weer wordt losgelaten, gaat de spanning terug naar 5,74 V.
Bij de vervanging van gloeilampen in signaallichten moeten altijd de instructies en specificaties van de fabrikant in acht worden genomen. Als er een foute gloeilamp wordt gebruikt, bestaat het risico dat de gewenste lichtsterkte niet wordt bereikt.
Vanwege de omvang van de wettelijke regelingen worden hier alleen de belangrijkste voorschriften toegelicht. In de volgende regelingen bevatten alle relevante informatie over signaallichten, hun eigenschappen en toepassingen:
76/759/EEG, ECE-R6, StVZO § 54
Knipperlichten vooraan, achteraan en aan zijkant
76/758/EEG, ECE-R7, StVZO § 51 en 53
Positie- en achterlichten vooraan en achteraan
77/540/EEG, ECE-R77, StVZO § 51
Parkeerlichten voor en achter
ECE-R87
Dagrijlichten
77/539/EEG, ECE-R23, StVZO § 52
Achteruitrijlampen
76/758/EEG, ECE-R7, StVZO § 53
Remlichten
77/538/EEG, ECE-R38, StVZO § 53d
Mistachterlichten
76/760/EEG, ECE-R4, StVZO § 60
Kentekenplaatverlichting
ECE-R3
Reflectors
Knipperlichten vooraan, achteraan en aan zijkant | |
---|---|
Aantal vooraan | Twee |
Aantal achteraan | Twee of vier |
Aantal aan zijkant (optioneel) | Eén per zijde |
Kleur | Geel |
In de hoogte | Geoorloofd tussen 350 mm en 1500 mm |
In de breedte | Max. 400 mm van het uiterste punt van de carrosserie, minstens 600 mm uit elkaar |
Aan de zijkant | Montagehoogte tussen 350 mm en 1500 mm en max. 1800 mm van de voorste voertuigomtrek |
Elektrische schakeling | Een elektronisch waarschuwingsknipperlicht bestaat uit een klok die lampen via een relais inschakelt. Bovendien beschikt het over een controleschakeling die stroomafhankelijk werkt en die bij de uitval van een lamp de knipperfrequentie verandert. De frequentie van de knippersignalen ligt tussen 60 en 120 per minuut. Alle knipperlichten van een zijde moeten synchroon werken. |
Inschakelcontrole | Groene controlelamp |
Overige | Voor het onderhouden van de knipperinstallatie zijn er, afhankelijk van de eisen, diverse functiecontroles (enkel-circuit-, dubbel-circuit-controle) |
Positielicht (personenwagen) vooraan | |
---|---|
Aantal | Twee of vier |
Kleuren | Wit, bij gele hoofdkoplampen ook geel |
Opbouw | De lay-out is dezelfde als bij de voorste knipperlichten. |
Overige | Meer dan 1600 mm brede voertuigen en aanhangers hebben breedtelichten (vooraan) nodig. |
Achterlichten | |
---|---|
Aantal | Twee of vier |
Kleur | Rood |
In de hoogte | Geoorloofd tussen 350 mm en 1500 mm |
In de breedte | Max. 400 mm van het uiterste punt van de carrosserie, minstens 600 mm uit elkaar |
Elektrische schakeling | Geen speciale voorschriften |
Overige | Bij een dubbele functie (rem-, achterlicht) moet de lichtsterkteverhouding van de afzonderlijke functies minstens 5 tot 1 bedragen. |
Mistachterlichten | |
---|---|
Aantal | Eén of twee |
Kleur | Rood |
In de hoogte | Geoorloofd tussen 250 mm en 1000 mm |
In de breedte | De afstand tot het remlicht moet minstens 100 mm bedragen. |
Elektrische schakeling | De mistachterlampen mogen alleen werken als het dimlicht, het grootlicht of de mistlampen zijn ingeschakeld. Ze moeten onafhankelijk van de mistlampen aan de voorzijde kunnen worden uitgeschakeld. |
Inschakelcontrole | Geel, vóór 1981 toegelaten voertuigen ook groen |
Overige | Het zichtbare lichtende vlak mag niet meer dan 140 cm2 bedragen. Het licht mag pas bij een zichtbaarheid van minder dan 50 m worden ingeschakeld. |
Mistachterlichten | |
---|---|
Aantal | Eén of twee |
Kleur | Rood |
In de hoogte | Geoorloofd tussen 250 mm en 1000 mm |
In de breedte | De afstand tot het remlicht moet minstens 100 mm bedragen. |
Elektrische schakeling | De mistachterlampen mogen alleen werken als het dimlicht, het grootlicht of de mistlampen zijn ingeschakeld. Ze moeten onafhankelijk van de mistlampen aan de voorzijde kunnen worden uitgeschakeld. |
Inschakelcontrole | Geel, vóór 1981 toegelaten voertuigen ook groen |
Overige | Het zichtbare lichtende vlak mag niet meer dan 140 cm2 bedragen. Het licht mag pas bij een zichtbaarheid van minder dan 50 m worden ingeschakeld. |
Kentekenplaatverlichting | |
---|---|
Aantal | Afhankelijk van de behoefte één tot twee lampen |
Kleur | Wit |
Opbouw | Geen speciale voorschriften |
Elektrische schakeling | Geen speciale voorschriften |
Inschakelcontrole | Geel, vóór 1981 toegelaten voertuigen ook groen |
Overige | Het achterste kenteken moet zodanig worden verlicht dat het ook nog op een afstand van 25 m leesbaar is. De minimumlichtdichtheid op het totale vlak moet minstens 2,5 cd/m bedragen.2 bedragen. |
Achteruitrijlichten | |
---|---|
Aantal | Eén of twee |
Kleur | Wit |
In de hoogte | 250 mm tot 1200 mm geoorloofd |
In de breedte | Geen speciale voorschriften |
Elektrische schakeling | De schakeling functioneert alleen bij ingeschakelde ontsteking en ingeschakelde achteruit versnelling. |
Parkeerlichten | |
---|---|
Aantal | Volgens de behoefte twee vooraan en twee achteraan of aan elke zijde één |
Kleur | Wit |
In de hoogte | Geoorloofd tussen 350 mm en 1500 mm |
In de breedte | Max. 400 mm van het uiterste punt van de carrosserie, minstens 600 mm uit elkaar |
Elektrische schakeling | De parkeerlichten moeten ook werken zonder dat er andere lichten zijn ingeschakeld. |
Inschakelcontrole | Geel, vóór 1981 toegelaten voertuigen ook groen |
Overige | Over het algemeen wordt de functie van de parkeerlichten door de achterlichten overgenomen. |
Zijmarkeringslichten | |
---|---|
Aantal | Volgens de voertuiglengte |
Kleur | Geel |
In de hoogte | Geoorloofd tussen 250 mm en 1500 mm |
In de breedte | Max. 3000 mm van de voorste voertuigomtrek en max. 1000 mm van de achterste voertuigomtrek |
Elektrische schakeling | Geen speciale voorschriften |
Dagrijlichten | |
---|---|
Aantal | Twee vooraan |
Kleur | Wit |
In de hoogte | Geoorloofd tussen 250 mm en 1500 mm |
In de breedte | Max. 400 mm van het uiterste punt van de carrosserie, minstens 600 mm uit elkaar |
Elektrische schakeling | De dagrijlichten moeten automatisch worden uitgeschakeld wanneer de dimlichten worden ingeschakeld. |
Helemaal niet nuttig
Zeer nuttig