Afstelling van koplampsystemen
Hier vindt u nuttige kennis en waardevolle tips over het afstellen van koplampen.
Belangrijke veiligheidsinstructie
De volgende technische informatie en praktische tips zijn door HELLA ontwikkeld om autogarages bij hun werkzaamheden professioneel te ondersteunen. De op deze website beschikbare informatie mag alleen worden gebruikt door vakmensen die in de desbetreffende materie zijn opgeleid.
Sinds de asymmetrische lichtverdeling die in 1957 op de markt kwam, zijn er ook wettelijke voorschriften voor de koplampafstelling.
Eerst werden de koplampen op de zogenaamde "10 meter-wand" afgesteld. Hierbij wordt een voertuig op een afstand van 10 m voor een lichte wand gereden, die van bepaalde markeringen is voorzien. Aan de hand van deze markeringen worden de koplampen vervolgens getest of afgesteld.
Dit is tot vandaag de wettelijk voorgeschreven testmethode die vooral nog bij de tests van landbouw- of speciale voertuigen wordt gebruikt. Nadelen van deze methode zijn onder meer dat men een relatief grote, lichtgekeurde en vrije wand nodig heeft, die veel plaats in beslag neemt. Dit was en is vaak niet voorhanden in de werkplaatsen.
Deze omstandigheden hebben mede gezorgd voor de ontwikkeling van koplampafstelapparaten. Dergelijke apparaten maken een snellere en flexibelere test van de lichtverdeling mogelijk.
Hierne worden de meetmethodes, de wettelijke basisprincipes en de belangrijkste stappen voor een professionele koplampafstelling beschreven.
De koplampafstelapparaten zorgen eigenlijk voor de simulatie van de 10 meter-wand. De in de optiekkast ingebouwde lens verkort de voorgeschreven meetafstand van 10 meter naar 50 cm (lens tot testscherm, zie afbeelding 2).
De benodigde ruimte en een geschikte wand vallen hierdoor weg. Een koplampafstelapparaat kan ook flexibel op meerdere plaatsen in de werkplaats worden gebruikt, voor zover de werkplaatsbodem aan de vereiste toleranties voldoet.
Voor een exacte koplampafstelling is de toestand van de vloer zeer belangrijk. Daarom is er ook een eigen norm (DIN ISO 10604) waarin het "testvlak" nauwkeurig wordt beschreven en de toegelaten toleranties worden vermeld. De grafieken in afbeelding 3 geven een verduidelijking van de eisen.
Als deze toleranties niet worden gerespecteerd, hebben zelfs kleine afwijkingen een grote invloed op de lichtverdeling.
Dit wordt duidelijk in het volgende rekenvoorbeeld:
Zoals reeds is aangegeven, is in het koplampafstelapparaat een lens ingebouwd die de voorgeschreven afstand van 10 meter tot de wand verkort tot slechts 50 cm. Een foutieve meting met slechts 5 mm op het testscherm van het afstelapparaat stemt dus overeen met een verschil van 10 cm over een afstand van 10 m (verhouding 10 m tot 50 cm is gelijk aan factor 20). Bij een voertuig waarvan de koplampen op een hoogte van 60 cm zijn ingebouwd, heeft het dimlicht een reikwijdte van 60 meter (bij een voorhelling van 1 % = 10 cm helling over een reikwijdte van 10 m).
Dit betekent dat het licht van de koplamp 60 cm zou afwijken. Het is dus duidelijk hoe belangrijk een exact testvlak is voor de lichtverdeling. Het zijn namelijk slechts millimeters die beslissen over de verblinding van de tegenliggers of over rijden in halfdonkere situaties.
Niet alleen de situatie van de vloer is belangrijk. Het voertuig moet ook worden voorbereid op de test.
De volgende punten moeten in acht worden genomen:
Als de bodemtoestand in orde is en het voertuig is geconditioneerd, dan moet alleen nog het koplampafstelapparaat ten opzichte van het voertuig worden uitgelijnd voor een exacte afstelling.
Het afstelapparaat wordt voor de te controleren koplampen gereden. Het afstelapparaat moet op het midden van de koplamp of op de lichtbron worden ingesteld. De toegelaten afwijkingen in de hoogte en naar de zijkant bedragen maximaal 3 cm. De afstand tussen de optische lens en de koplamp varieert per fabrikant. Bij de koplampafstelapparaten van Hella Gutmann Solutions mag de afstand van de voorkant van de optische lens tot aan de koplamp tussen 30 en 70 cm bedragen, zie afbeelding 5.
Daarna wordt het afstelapparaat uitgelijnd ten opzichte van het voertuig . Apparaten op wieltjes moeten voor elke te controleren koplamp afzonderlijk worden uitgelijnd. Bij apparaten die op rails lopen, hoeft de optische lens slechts één keer te worden uitgelijnd. Nu wordt de optische lens met behulp van een breedband-, laser- of spiegelvizier zodanig uitgelijnd dat de zichtlijn contact maakt met twee punten die op gelijke hoogte en symmetrisch met de voertuiglengte-as liggen, zie afbeelding 5 (stippellijnen).
Als laatste wordt de "voorhelling" op het apparaat ingesteld. Die stemt overeen met de hellingshoek van de licht-donkergrens van de koplamp. De voorhelling wordt in % aangegeven en is doorgaans op de koplamp te vinden, zie afbeelding 6.
1 % betekent bijvoorbeeld dat het dimlicht over een reikwijdte van 10 m een helling van 10 cm vertoont. Het testscherm wordt met behulp van het schaalwiel op het juiste percentage ingesteld, zie afbeelding 7.
Hieronder vindt u twee afsteltabellen met de basismaten voor de verschillende voertuigtypes.
Voertuigtype: Meersporige motorvoertuigen, met uitzondering van land- of bosbouwkundige Trek- en werkmachines of gelijkaardige motorvoertuigen | Afstelmaat | ||
---|---|---|---|
Dimlichtkoplamp | Mistlamp | ||
1.1 | EWG (EG) / ECE als testbasis | Op het voertuig aangegeven afstelmaat | 2,0 % |
1.1.1 | Motorvoertuig met verlichtingsaanbouw volgens 76 / 756 / EWG of met goedkeuring volgens de ECE-R 48 | ||
1.2 | StVZO (het Duitse wegenverkeersreglement) als testbasis | ||
1.2.1 | Motorvoertuigen met eerste registratie vanaf 01/01/1990. Koplampen niet hoger dan 1.200 mm boven de rijbaan1) | ||
1.2.2 | Motorvoertuigen met eerste registratie tot 31/12/1989. Koplampen niet hoger dan 1.400 mm boven de rijbaan1), en motorvoertuigen met eerste registratie vanaf 01/01/1990. Koplampen hoger dan 1.200 mm, maar niet hoger dan 1.400 mm boven de rijbaan1) | 1,2 % | 2,0 % |
a) | Personenwagens (ook combinatiemotorvoertuigen) | 1,2 % | 2,0 % |
b) | Motorvoertuig met niveauregelende vering of automatische hellingcompensatie van de lichtbundel2) | 1,0 % | 2,0 % |
c) | Vrachtwagens met laadbak aan de voorkant | ||
d) | Vrachtwagens met laadvlak aan de achterkant, met uitzondering van motorvoertuigen volgens 1.2.2 b) | 3,0 % | 4,0 % |
e) | Trekkers, met uitzondering van motorvoertuigen volgens 1.2.2 b) | ||
f) | Autobussen of touringcars met uitzondering van motorvoertuigen volgens 1.2.2 b) | ||
1.2.3 | Motorvoertuigen met koplamp H ≤ 1.400 mm1) | H/3 | (H/3 + 7) |
2. | Motorfietsen en vergelijkbare motorvoertuigen | ||
2.1 | 93 / 92 / EWG als testbasis | ||
a) | Bromfietsen met twee wielen | Geen eisen | |
b) | Bromfietsen met 3 wielen en lichte motorvoertuigen met 4 wielen | ||
c) | Motorfietsen zonder/met zijspan | 0,5 tot 2,5 % | 2,0 % |
d) | Bromfietsen met 3 wielen | ||
2.2 | ECE-R 53 als testbasis | Op het voertuig aangegeven afstelmaat | 2,0 % |
2.3 | StVZO (het Duitse wegenverkeersreglement) als testbasis | 1,0 % | 2,0 % |
3 | Landbouw- of boskundige trek- en werkmachines of gelijkaardige motorvoertuigen | ||
3.1 | EWG (EG) / ECE als testbasis | ||
a) | Koplamphoogte: 500 mm < h ≤ 1.200 mm | 0,5 tot 4,0 % | 2,0 % |
b) | Koplamphoogte: 1.200 mm < h ≤ 1.500 mm | 0,5 tot 6,0 % | 2,0 % |
c) | Extra koplampen (op trekmachines die voor frontopbouw zijn uitgerust) H ≤ 2.800 mm | H/3 | |
3.2 | StVZO (het Duitse wegenverkeersreglement) als testbasis | ||
a) | Eenassige trek- of werkmachines met voortdurend gedimde koplampen waarop de vereiste helling van het lichtbundelmiddel is aangegeven | 2 x N | 2,0 % |
b) | Meerassige trek- of werkmachines | 1,0 % | 2,0 % |
1) Tot het hoogste punt van het verlichtende vlak.
2) De bijzonderheden van deze inrichtingen moeten volgens de instructies van de fabrikant in acht worden genomen.
Nu is het apparaat optimaal ingesteld en kunnen de verschillende lichtverdelingen worden getest en eventueel worden gecorrigeerd.
Bepaalde fabrikanten bieden sinds kort ook zogenaamde "grootlichtassistenten" als optionele uitrustingsvariant aan. Door een camera in de windbeschermkap wordt tegenliggend of vooruitrijdend verkeer herkend en wordt het grootlicht automatisch ingeschakeld en gedimd. Bovendien is er ook de zogenaamde "verblindingsvrije verticale licht-donkergrens". Dit grootlichtsysteem produceert een heel speciale lichtverdeling op de weg.
In tegenstelling tot het normale grootlicht, dat als een ovale lichtvlek op het testscherm wordt weergegeven, heeft de verblindingsvrije verticale licht-donkergrens eerder een hoekige vorm, zie afbeelding 9.
Om deze grootlichtfunctie te kunnen afstellen, moet er met een diagnosetester een menu worden opgeroepen. De koplampen worden dan in een bepaalde positie bewogen en de verblindingsvrije verticale licht-donkergrens wordt aangestuurd. Nu moet de verticale lijn van de lichtverdeling (rood kruis) precies op de centrale markering van het testscherm worden ingesteld. Bij een erblindingsvrije verticale licht-donkergrens is een juiste afstelling absoluut noodzakelijk, omdat anders de andere weggebruikers extreem verblind kunnen worden.
Met de luxmeter kan na de koplampafstelling onder andere worden gecontroleerd of de maximum toegelaten dimwaarde van het dimlicht wordt overschreden. De huidige koplampafstelapparaten zijn doorgaans met een digitale luxmeter uitgerust, zie afbeelding 10.
Als de dimwaarde duidelijk wordt overschreden, moet de koplamp worden vervangen om andere weggebruikers niet te verblinden.
Afstelling van een koplamp met het koplampafstelapparaat (SEG V).
04:39 min
Zoals reeds is aangegeven, wordt deze methode vandaag de dag voornamelijk nog gebruikt bij voertuigen waarbij de bovenste spiegelrand van de koplampen hoger is dan 140 cm boven het standoppervlak. Het voertuig wordt op een effen oppervlak, dat niet horizontaal hoeft te zijn, op een afstand van 10 m van een verticale licht wand opgesteld.
De volgende lijnen moeten op de wand worden aangebracht.
Lijn A
De langteas van het voertuig tot aan de testwand verlengen en met een loodrechte lijn aanduiden.
Lijn B en C
Afstand X van de koplampen (midden tot midden) op het voertuig meten en de maat symmetrisch met lijn A aanbrengen.
Lijn D
Met de afstand "e" onder de lijn H aanbrengen.
Lijn H
Hoogte van het koplampmidden tot het standvlak meeen en op de testwand evenwijdig met het standvlak aanbrengen.
De rechtse koplamp afdekken en de linkse koplamp zodanig instellen dat het horizontale deel van de licht-donkergrens contact maakt met lijn D. Daarna de koplamp zijdelings uitlijnen. De knik tussen het horizontale en het stijgende (asymmetrische) deel van de licht-donkergrens moet op de lijn B liggen. Aansluitend de rechtse koplamp op dezelfde manier instellen. De knik van de licht-donkergrens ligt hier op de lijn C.
Helemaal niet nuttig
Zeer nuttig