Lichttechnische maten
Hier vindt u nuttige basiskennis en waardevolle tips over verlichtingstechniek en lichtbronnen in voertuigen.
Belangrijke veiligheidsinstructie
De volgende technische informatie en praktische tips zijn door HELLA ontwikkeld om autogarages bij hun werkzaamheden professioneel te ondersteunen. De op deze website beschikbare informatie mag alleen worden gebruikt door vakmensen die in de desbetreffende materie zijn opgeleid.
Hiernaast vindt u een overzicht van de belangrijkste lichttechnische begrippen en de overeenkomstige meeteenheden voor het beoordelen van de eigenschappen van lampen en lichten:
Eenheid: lumen [lm]
Met lichtstroom F wijst men op het totale door een lichtbron uitgestraalde lichtvermogen.
Eenheid: candela [cd]
De lichtsterkte is het deel van de lichtstroom dat in een bepaalde richting straalt.
Eenheid: lux [lx]
De verlichtingssterkte E beschrijft de verhouding van de invallende lichtstroom tot het belichte oppervlak.
De verlichtingssterkte bedraagt 1 lx wanneer een lichtstroom van 1 lm gelijkmatig op een oppervlak van 1 m² schijnt.
Eenheid: Candela per vierkante meter [cd/m2]
De luminantie L is de helderheidsindruk die het oog van een lichtend of verlicht oppervlak krijgt.
Eenheid: lumen per watt [lm/W]
De lichtopbrengst geeft aan met welk rendement het opgenomen elektrische vermogen in licht wordt omgezet.
Eenheid: Kelvin [K]
Kelvin is de eenheid voor de kleurtemperatuur. Hoe hoger de temperatuur van een lichtbron, des te groter het aandeel van blauw in het kleurenspectrum en hoe lager het aandeel van rood.
Een gloeilamp met warm wit licht heeft een kleurtemperatuur van ca. 2700 K. Een gasontladingslamp (D2S) heeft met een kleurtemperatuur van 4250 K daarentegen een koel wit licht dat meer overeenkomt met daglicht (ca. 5600 K).
Lichtbronnen zijn thermische stralers die warmte-energie omzetten in licht. Dat betekent dat de lichtsterkte hoger is naarmate een lichtbron sterker wordt verwarmd.
De lagere efficiëntie van de thermische stralers (8% zichtbare straling) laat, vergeleken met de gasontladingslampen (28% zichtbare straling), slechts een relatief laag lichtrendement toe. De laatste tijd worden leds steeds meer als lichtbronnen in de auto gebruikt.
Gloeilampen (vacuümlampen) behoren tot de thermische stralers, omdat door toevoer van elektrische energie de gloeispiraal tot gloeien wordt gebracht.
Zoals eerder vermeld, is het lichtvermogen van een standaardlamp relatief laag. Daarbij komt dat door verdampte wolfraamdeeltjes, die duidelijk te herkennen zijn aan het zwarter worden van de lampkolf, alle lichttechnische waarden worden verlaagd en de levensduur relatief kort is.
De halogeenlamp biedt duidelijke voordelen ten opzichte van de klassieke gloeilamp. Door de toevoeging van kleine hoeveelheden halogeenatomen, zoals jodium, kan het zwart worden van de lampkolf worden verminderd.
Door het zogenaamde "cyclische proces" kunnen halogeenlampen met een gelijke levensduur bij hogere temperaturen worden gebruikt en bieden zij een hoger rendement.
Er zijn twee verschillende types halogeenlampen. De H1, H3, H7, H9, H11, HB3 hebben slechts één gloeispiraal. Ze worden voor het dimlicht en het grootlicht gebruikt. De H4-lamp heeft twee gloeispiralen, één voor het dimlicht en één voor het grootlicht.
De gloeispiraal voor het dimlicht is voorzien van een afdekkap. Die moet het verblindende lichtaandeel afdekken en voor de licht-donkergrens zorgen.
H1+30/50/90 en H4+30/50/90 zijn ontwikkelingen, afgeleid van de conventionele H1- en H4-gloeilampen met beschermende gasvulling.
H7-lampen hebben ten opzichte van H1-lampen een hogere luminantie, een lager opgenomen vermogen en een betere lichtkwaliteit. Die zijn ook als H7+30/50/90 verkrijgbaar.
Tegenwoordig zijn er ook halogeenlampen met een blauwe uitstraling verkrijgbaar. Deze lampen hebben in tegenstelling tot de traditionele halogeenlampen een blauwachtig wit licht (tot 4000 K) en leunen daardoor sterker aan bij daglicht. Het licht schijnt helderder en contrastrijker voor de ogen. Dit moet er mede voor zorgen dat de bestuurder langer kan rijden zonder vermoeidheid. Deze ervaring is echter subjectief.
Wie echter een maximaal lichtvermogen wil, kan beter voor de +30/50/90-lampen kiezen.
Bij de knipperlichten werden tot nu toe lampen met een geel gelakte glaskolf gebruikt. Voor designliefhebbers zijn er ook de Magic-Star-knipperlichten. In uitgeschakelde toestand zijn ze nauwelijks in de zilveren reflector te herkennen. Pas bij de inschakeling geven ze het karakteristieke gele licht in de normale helderheid af.
Het aanbrengen van meerdere interferentielagen op de lampkolf zorgt voor de verdwijning van bepaalde aandelen van het lichtspectrum die door de gloeispiraal worden uitgestraald. Alleen het gele aandeel dringt door de lagen en wordt zichtbaar.
Gasontladingslampen genereren licht volgens het fysische principe van de elektrische ontlading. Door de toevoer van een ontstekingsspanning van het voorschakelapparaat (tot 23 KV bij de 3de generatie van HELLA-voorschakelapparaten) wordt het gas tussen de elektroden van de lamp (vulling met edelgas xenon en een mengsel van metalen en metaalhaloïden) geïoniseerd en met behulp van een lichtboog verlicht.
Tijdens de gecontroleerde toevoer van wisselstroom (ca. 400 Hz) verdampen de vloeibare en vaste stoffen door de hoge temperaturen. De lamp bereikt haar volle helderheid pas na enige seconden, als alle bestanddelen zijn geïoniseerd.
Om de beschadiging van de lamp door een ongecontroleerde toename van de stroom te vermijden, wordt de stroom door een voorschakelapparaat begrensd. Indien het volledige lichtvermogen is bereikt, bedraagt de nodige spanning (niet de ontstekingsspanning) voor het handhaven van het fysische proces nog slechts 85 V. Lichtstroom, lichtopbrengst, luminantie en levensduur zijn aanzienlijk beter dan bij halogeenlampen.
Gasontladingslampen worden aan de hand van hun betreffende ontwikkelingsversie gecategoriseerd: D1, D2, D3 en D4. De "D" staat hierbij voor "Discharge", het Engelse woord voor ontlading. De generaties hebben enkele belangrijke verschillen. Zo beschikken D1-lampen – de originele Xenon lampen – over een geïntegreerd ontstekingsdeel. D2-lampen bestaan daarentegen alleen uit de gesokkelde brander zelf en hebben in tegenstelling tot alle andere ontwikkelingsfases van de autogasontladingslampen geen externe glasbeschermingskolf rond de ontladingsbuis. Alle verdere ontwikkelingen hebben een uv-beschermingskolf en zijn door hun vorm aanzienlijk stabieler.
De oude D1-lamp wordt vaak vervangen door de huidige D1-S/R-lamp met geïntegreerde ontstekingsmodule. De verdere ontwikkelingen van de D1-, D2-, D3- en D4-lampen zorgen zonder kwik voor meer milieuvriendelijkheid. Door de verschillende elektrische parameters (42 V in plaats van 85 V branderspanning bij hetzelfde vermogen) kunnen D3- en D4-lampen niet met de stuureenheden voor D1- of D2-lampen worden gebruikt.
Halogeengloeilamp (H7) | Gasontladingslamp | |
---|---|---|
Lichtbron | Gloeispiraal | Lichtboog |
Luminantie | 1450 cd/m² | 3000 cd/m² |
Vermogen | 55 W | 35 W |
Energiebalans | 8 % lichtstraling 92 % warmtestraling | 28 % lichtstraling 58 % warmtestraling 14 % uv-straling |
Levensduur | ca. 500 uur | 2.500 uur |
Schokbestendig | voorwaardelijk | ja |
Ontstekingsspanning | nee | ja 23.000 V (3e generatie) |
Regelelektronca | nee | ja |
Ondanks de regeneratie in de gloeilamp raakt de wolfraamdraad geleidelijk op waardoor de levensduur wordt beperkt.
De levensduur en de lichtopbrengst zijn onder andere afhankelijk van de beschikbare voedingsspanning.
Als vuistregel geldt: Indien men de voedingsspanning van een lamp ongeveer 5 % verhoogt, dan stijgt de lichtstroom ongeveer 20 %, maar gelijktijdig wordt de levensduur gehalveerd.
Met de gloeilampenconfigurator vindt u heel eenvoudig en snel de passende gloeilamp. Kies het merk, het model en het bouwjaar van uw auto om te bepalen welke lampen geschikt zijn voor uw auto.
Hier gaat het om de gloeilampenconfigurator.
Helemaal niet nuttig
Zeer nuttig