Krukassensor werking
Hier vindt u nuttige basiskennis en belangrijke tips over de krukassensor bij voertuigen.
Belangrijke veiligheidsinstructie
De volgende technische informatie en praktische tips zijn door HELLA ontwikkeld om autogarages bij hun werkzaamheden professioneel te ondersteunen. De op deze website beschikbare informatie mag alleen worden gebruikt door vakmensen die in de desbetreffende materie zijn opgeleid.
Krukassensoren hebben tot taak, het toerental en de krukaspositie te bepalen. Ze worden meestal in de buurt van de starterkrans ingebouwd. Er bestaan twee typen: inductieve sensoren en Hall-sensoren. Voor een controle van de krukassensor moet altijd worden vastgesteld om welk sensortype het gaat.
De draaibeweging van de tandkrans zorgt voor veranderingen in het magneetveld Deze zorgen in de krukassensor voor verschillende spanningssignalen, die naar het regelapparaat worden geleid. Uit de signalen berekent het regelapparaat toerental en positie van de krukas om belangrijke basisgegevens voor de injectie en ontsteking te verkrijgen.
Bij uitval van de krukassensor kunnen de volgende symptomen optreden:
Uitvalsoorzaken kunnen zijn:
Foutopsporing:
Bij de foutopsporing wordt de volgende procedure aanbevolen:
De directe controle van de krukassensor kan moeilijk zijn als het precieze type van de sensor niet bekend is. Voor de controle moet duidelijk zijn of het om een inductieve sensor of een Hall-sensor gaat. Beide varianten kunnen optisch niet altijd goed van elkaar worden onderscheiden. Bij drie stekkerpinnen kunnen er geen specifieke uitspraken over het type worden gedaan. Hier kunnen de specifieke gegevens van de fabrikant en de gegevens in de reserveonderdelencatalogus worden geraadpleegd.
Zolang het type niet duidelijk is, mag er geen Ohm-meter voor de controle worden gebruikt. Door de voor de weerstandsmeting gebruikte spanning van het meetapparaat kan een Hall-sensor onherstelbaar beschadigd raken!
Als de sensor een 2-polige stekker heeft, dan is er waarschijnlijk sprake van een inductieve sensor. Hier kunnen de interne weerstand, een eventuele massasluiting en het signaal worden gemeten. Daarvoor verwijdert u de stekkerverbinding en controleert u de interne weerstand van de sensor. Als de interne weerstand 200 tot 1.000 Ohm bedraagt (afhankelijk van de gewenste waarde), is de sensor in orde. Bij 0 Ohm is er een kortsluiting aanwezig en bij M Ohm een onderbreking. De controle op massasluiting wordt met behulp van de Ohm-metervan een aansluitpin naar de voertuigmassa uitgevoerd. De weerstandswaarde moet naar oneindig neigen. De controle met een oscilloscoop moet een sinussignaal van voldoende sterkte uitwijzen. Bij een Hall-sensor hoeven alleen de signaalspanning in de vorm van een bloksignaal en de voedingsspanning te worden gecontroleerd. Er moet zich afhankelijk van het motortoerental een bloksignaal voordoen.
We herhalen het nog eens: het gebruik van een Ohm-meter kan de Hall-sensor onherstelbaar beschadigen.
Helemaal niet nuttig
Zeer nuttig