Koelvloeistof temperatuursensor werking
Hier vindt u nuttige basiskennis en belangrijke tips over de koelvloeistof temperatuursensor bij voertuigen.
Belangrijke veiligheidsinstructie
De volgende technische informatie en praktische tips zijn door HELLA ontwikkeld om autogarages bij hun werkzaamheden professioneel te ondersteunen. De op deze website beschikbare informatie mag alleen worden gebruikt door vakmensen die in de desbetreffende materie zijn opgeleid.
De koelvloeistof temperatuursensor helpt het brandstofmanagementsysteem bij de registratie van de werkingstemperatuur van de motor. Het regelapparaat past het injectietijdstip en de ontstekingshoek aan de bedrijfsomstandigheden aan, afhankelijk van de informatie van de sensor. De sensor is een temperatuursensor met negatieve temperatuurcoëfficiënt. Dit houdt in dat de interne weerstand bij oplopende temperatuur kleiner wordt.
Afhankelijk van de koelvloeistoftemperatuur verandert de weerstand van de temperatuursensor. Naarmate de temperatuur oploopt daalt de weerstand, waardoor de spanning bij de sensor afneemt. Het regelapparaat analyseert deze spanningswaarden, aangezien deze in een directe verhouding tot de koelvloeistoftemperatuur staan (lage temperaturen resulteren in hoge waarden, en hoge temperaturen in lage spanningswaarden bij de sensor).
Een defecte koelvloeistof temperatuursensor kan door de foutherkenning van het regelapparaat en de hieruit voortvloeiende noodoplossing op verschillende manieren opvallen.
Regelmatige foutsymptomen zijn:
Daarbij komen eventuele problemen bij de testcyclus van de uitlaatgaskeuring door verhoogde CO-waarden of door het onderbreken van de lambdaregeling. In het foutgeheugen van het regelapparaat kunnen de volgende gegevens zijn opgeslagen:
De laatste foutcode kan ook bij een defecte koelvloeistofthermostaat optreden.
Foutopsporing:
Allereerst wordt de interne weerstand van de sensor gemeten. De weerstand is temperatuurafhankelijk: bij koude motor hoogohmig en in warme toestand laagohmig.
Afhankelijk van de fabrikant:
25 °C 2,0 – 6 KOhm of 80 °C ca. 300 Ohm
Neem de speciale gegevens voor de gewenste waarde in acht.
De bekabeling naar het regelapparaat controleren door elke afzonderlijke draad naar de regelapparaatstekker op doorgang en massasluiting te controleren.
Met de voltmeter op de losgenomen sensorstekker de voedingsspanning controleren. Dit wordt uitgevoerd bij aangesloten regelapparaat en ingeschakeld contact. Gewenste waarde: ca. 5 V.
Als de spanningswaarde niet wordt bereikt, moet de spanningsvoorziening van het regelapparaat inclusief de massavoorziening volgens het schakelschema worden gecontroleerd. Als deze in orde is, komt een defect bij het regelapparaat in aanmerking.
Helemaal niet nuttig
Zeer nuttig